Hoe ik een lezer werd #3: Lot Douze
Boekhandel Over het water organiseert een schrijfwedstrijd rond het Boekenweekthema ‘Eerste liefde’. Daar is van alles over te zeggen (lees bijvoorbeeld Lots worsteling ermee), maar wij dachten bij de woorden ‘eerste liefde’ in de eerste plaats aan de eerste boekenliefde, en gingen naar aanleiding daarvan praten over bij welk boek bij ons voor het eerst de bliksem insloeg, en van ons een lezer maakte. Die vraag stellen we dus ook in de schrijfwedstrijd: schrijf in 500 woorden over het boek dat jou een lezer maakte. Meer info vind je hier. Terwijl de inzendingen binnenkomen, nemen de medewerkers van Boekhandel Over het water zelf – buiten mededinging – de handschoen op. Dit is de eerste boekenliefde van Lot Douze.
Komijnenkaas en de literatuur
Zo’n twee keer per jaar stuurt mijn neef uit Frankrijk mij een boekenopdracht. Ik mag dan een flinke stapel voorleesboeken voor zijn twee kinderen uitzoeken. Al is hij geboren en getogen in Frankrijk, hij voedt zijn kinderen tweetalig op. Het is een grappige omkering, omdat hij er ooit voor zorgde dat ik lezer werd.
We waren 16 of 17 en ik was voor het eerst zonder ouders in het buitenland op vakantie. Lekker veilig, bij oom en tante, neef en nichten in Frankrijk logeren. Op een avond waren mijn neef en ik alleen thuis. Waarschijnlijk waren mijn leesboeken al op, want toen hij voor de boekenkast van zijn ouders ging staan en zei: ‘Heb je dit al eens gelezen?’ stond ik wel voor de nieuwe suggestie open. Hij gaf me Kaplan van Leon de Winter in handen.
Vanaf de eerste bladzijde was ik gegrepen, gegrepen zoals niets me had kunnen grijpen sinds ik kinderboeken las. Dat je maar door wil lezen. Door door door. Dat alles om je heen verdwijnt. Bij volwassen literatuur, dat we toen al volop moesten lezen op school, had ik dat nog nooit gehad. Ik worstelde me meestal door de moeilijke romans met middelbare leeftijdsonderwerpen heen, elke bladzijde een overwinning. Maar van Kaplan vlogen de woorden mijn ogen binnen, de pagina’s sloegen zichzelf om, in mijn herinnering.
Mijn neef en ik zaten allebei op een bank in de stille woonkamer, in de stille nacht. Wat hij las, herinner ik me niet. Een pot thee op een tafeltje tussen ons in. Later maakte hij dikke boterhammen met komijnenkaas, waar ik tot die nacht ook niet van hield.
Ergens in de avond taaide hij af. Ergens in de nacht kwamen mijn oom en tante thuis. Ergens die ochtend ging mijn tante naar de markt. Toen ze terugkwam van de markt, lag ik op de bank te slapen. Het boek was uit. Ik had de literatuur gevonden.