Hoe ik een lezer werd #1: Joost Baars
Boekhandel Over het water organiseert een schrijfwedstrijd rond het Boekenweekthema ‘Eerste liefde’. Daar is van alles over te zeggen (lees bijvoorbeeld Lots worsteling ermee), maar wij dachten bij de woorden ‘eerste liefde’ in de eerste plaats aan de eerste boekenliefde, en gingen naar aanleiding daarvan praten over bij welk boek bij ons voor het eerst de bliksem insloeg, en van ons een lezer maakte. Die vraag stellen we dus ook in de schrijfwedstrijd: schrijf in 500 woorden over het boek dat jou een lezer maakte. Meer info vind je hier. Terwijl de inzendingen binnenkomen, nemen de medewerkers van Boekhandel Over het water zelf – buiten mededinging – de handschoen op. Dit is de eerste boekenliefde van Joost Baars.
Bij het vak Nederlands moesten we een scriptie schrijven. Mijn onderwerp was A. F. Th. Van der Heijdens romanreeks De tandeloze tijd – destijds met een proloog, twee hoofddelen en een spinoff nog niet half zo groot als nu, maar toch al wel een gigantische leesopdracht. Geen idee waarom ik die keuze had gemaakt, ik denk omdat het dan tenminste niet de ‘Grote Drie’ waren. En ik had Het leven uit een dag gelezen, een boek dat toen en ik denk nu nog steeds uitermate geschikt is voor naar sci fi neigende jongeren die voor de lijst moeten lezen. Maar het was denk ik vooral omdat ik hield van de klank van die frase – de tandeloze tijd – die me gek genoeg vooral het tegendeel daarvan voor de geest bracht: een getande tijd. Ik las de boeken (of in elk geval het meeste daarvan), en ik vond het niet slecht, maar het was toch wel een worsteling.
De jongen naast mij in de klas had gekozen voor de poëzie van Jan Arends. Waarom? Lekker kort. Maar ik kon in zijn ogen ook zien dat hij, ondanks het ‘lage’ motief waarmee hij ertoe gekomen was, erg getroffen was door wat hij gelezen had. Hij liet mij een glimp zien van een strofe uit Arends’ dichtbundel Lunchpauzegedichten. Ik weet niet meer welke strofe dat was, maar de bekendste uit de bundel – ‘Om pijn/ te schrijven/ heb je/ weinig woorden/ nodig.’ – omschrijft wel perfect het gevoel dat door de strofe die ik las recht mijn ziel in werd geschoten. Ik was al een lezer, ik las zelfs veel, maar dat zoiets kon, dat literatuur je zo direct kon raken, dat was een nieuwe ervaring voor mij. Lunchpauzegedichten is wat dat betreft perfect. Het is een perfecte bundel, waarin alles – taal, vormgeving, ritme, witruimte – is samengebald tot een messcherpe eenheid, bomvol geladen met emotie en betekenis. Latere herdrukken lieten hier helaas de vormgeving weg – die een extra hoeveelheid wit op de pagina toeliet, een essentieel onderdeel van deze gedichten – dus wie de bundel echt wil ontdekken, moet zich wenden tot het antiquariaat.
Als ik er nu aan terugdenk, denk ik dat ik tot dat moment het idee had dat literatuur iets was dat zich buiten mij afspeelde, dat mij niet aanging. Daarom begint mijn lezersschap hier. En mijn dichterschap ook wel een beetje. Dat literatuur een combinatie kan zijn van lichtheid en zwaarte, van ernst en spel, dat leerde ik op dat moment. En dat het mij aangaat, mij persoonlijk, en tegelijk de hele wereld. Lezen is iets dat je doet in uiterste eenzaamheid, maar waarvan het resultaat op de een of andere manier een gedeelde ervaring van die eenzaamheid is. Zonder die eenzaamheid daarbij op te heffen. Het is daarmee iets gemeenschappelijks, iets dat ruimte schept, waarbij tegelijk de integriteit van ieder afzonderlijk mens blijft gewaarborgd. Sinds dat moment, daar in die klas, kan ik niet meer zonder.
– Joost Baars